Scholen aan het woord: Renee Lugers Alfa-college Middenkaderfunctionaris Bouw & Infra
maandag 9 juni 2025
- Kun je jezelf kort voorstellen?
Ik ben Renee Lugers, docent op het Alfa-college. Al zeven jaar geef ik hier les binnen de opleiding Middenkaderfunctionaris Bouw & Infra. In vier jaar tijd leiden wij onze studenten op tot beginnend bouwkundige.
Naast mijn werk als docent vind ik het belangrijk om verder te kijken dan alleen de huidige opleidingsinhoud. We willen studenten namelijk ook voorbereiden op de bouwsector van de komende tien jaar. Daarom ben ik betrokken bij diverse initiatieven op het gebied van duurzaamheid, biobased bouwen en demontabel bouwen.
Binnen het NGF (Nationaal Groeifonds) organiseren we kennissessies en bouwen we actief mee aan ecosystemen rondom biobased bouwen. We halen niet alleen actuele kennis en ontwikkelingen binnen, maar leveren ook een inhoudelijke bijdrage aan de doorontwikkeling ervan – vaak op praktisch niveau. Deze kennis verbinden we direct aan het onderwijs, zodat studenten ermee aan de slag kunnen en het uiteindelijk zijn weg vindt naar het werkveld.
- Wil je iets vertellen over jouw school of opleiding en jullie visie op goed onderwijs?
Onze visie op onderwijs is dat een student bij ons komt, omdat hij of zij iets wil leren. Wij vinden het belangrijk dat studenten niet alleen een goede basis krijgen voor nu, maar ook voor de komende tien jaar. Daarom helpen wij hen inzicht te krijgen in de uitdagingen die zij in hun toekomstige beroep tegen zullen komen. Daarnaast geven wij richting aan de kennis en vaardigheden die daarvoor nodig zijn.
Wij bieden studenten dus niet alleen kennis van vandaag, maar ook een vooruitblik op de ontwikkelingen in de sector. Dit doen we door actief deel te nemen aan bijeenkomsten waarin we innovaties in de bouw verkennen. Die inzichten vertalen we vervolgens naar ons onderwijs, zodat het actueel én relevant blijft.
- Hoe zorgt het materiaal van het Consortium ervoor dat studenten niet alleen kennis, maar ook de praktische vaardigheden ontwikkelen die ze nodig hebben in hun vakgebied?
Het materiaal van het Consortium daagt de student uit om vooruit te kijken naar welke opdrachten ze moeten maken. Ze moeten onderzoeken wat er gevraagd wordt, wat de inhoud van de opdracht is, en daarbij doen ze zelf een stukje onderzoek. Dat onderzoek — wat ga ik maken en wat moet ik maken — is, denk ik, een heel belangrijke praktische vaardigheid.
Hierdoor leren ze plannen, uitzoeken wat er moet gebeuren, waar het om draait en welk product er van hen gevraagd wordt. Die vaardigheid is echt waardevol voor de student.
Daarnaast moeten ze samenwerken en dat moet je gewoon een keer leren. Soms gaat dat fout, maar dat hoort erbij. Juist dat proces van samenwerken is, denk ik, heel belangrijk en wordt nog weleens onderschat.
- Hoe passen jullie het ontwikkelgerichte materiaal van het Consortium toe in jullie onderwijs?
Dit vind ik een lastige vraag om te beantwoorden, want onderwijs is in de basis al ontwikkelingsgericht. Alles wat we doen, draait om de ontwikkeling van de student.
Ik denk dat we binnen ons onderwijs proberen de juiste balans te vinden. Studenten krijgen via het materiaal van het Consortium, zoals de Digibib en de opdrachten, best veel vrijheid. Wij gebruiken dat materiaal als rode draad in het leerproces.
Als docenten is het onze taak om studenten te helpen voldoende diepgang te vinden in het werken met de opdrachten, en waar nodig bij te sturen. De ene student probeert er makkelijk mee weg te komen, de ander weet niet goed waar de grenzen liggen. Het materiaal geeft richting en biedt structuur, maar wij zorgen ervoor dat elke student er op zijn eigen niveau mee aan de slag kan.
- Wat vinden jullie goed werken in het materiaal? Waar zit flexibiliteit?
Wat ik mooi vind aan het materiaal, is dat het verschillende disciplines bevat, zoals ontwerp, werkvoorbereiding en uitvoering. Binnen die onderdelen doorloop je meerdere projectwijzers op verschillende niveaus.
In feite doorloop je grofweg drie keer hetzelfde proces, maar telkens met een ander type gebouw en met meer diepgang. Dat vind ik erg prettig aan het materiaal: het biedt structuur én verdieping, en het daagt je uit om buiten je eigen vaste paden te denken.
Zelf kom ik uit de ontwerphoek en ben ik minder bekend met sommige uitvoeringsopdrachten. Juist daardoor helpt het materiaal mij ook om de breedte van het vak mee te nemen. Zo kun je studenten een brede opleiding bieden, in plaats van alleen binnen je eigen specialisme te blijven. Het is dus vooral de breedte en flexibiliteit die ik als grote kracht zie.
- Wat merken studenten zelf aan dit materiaal?
Studenten merken dat ze zelf verantwoordelijk zijn en zelfstandig opdrachten moeten oppakken. Ze krijgen veel meer regie over hun eigen leerproces. Ze leren vooruit te denken, zelf dingen uit te zoeken en niet afhankelijk te zijn van de docent. Dat groeit stap voor stap gedurende de vier jaar.
- Het Consortium streeft naar materiaal dat flexibel toepasbaar is. Hoe ervaren jullie deze flexibiliteit in het materiaal in de praktijk?
Ik vind het materiaal heel flexibel en je kunt er echt verschillende kanten mee op. Als onderwijsteam heb je zelf een beeld van wat actueel en relevant is, en binnen de Digibib kun je daar keuzes in maken. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen om een andere projectwijzer in te zetten.
Wij hebben de projectwijzer Renovatie wel eens uitgevoerd in samenwerking met een woningcorporatie die op dat moment woningen aan het opknappen was. Maar het kan ook zijn dat een corporatie op dat moment geen geschikt project heeft en dan kies je voor een andere projectwijzer.
Er zit dus veel ruimte in het materiaal: je kunt als team bepalen wat je belangrijk vindt, wat past bij je studenten en wat minder goed aansluit. Ik kan me ook goed voorstellen dat je in de Randstad andere accenten legt dan in het noorden van het land, waar bijvoorbeeld meer ruimte is.
- Wat werkt goed in de manier waarop het materiaal is opgebouwd voor zowel de docent als de student?
Wat ik heel sterk vind, is dat je de volledige breedte en het hele cirkeltje van het bouwproces kunt doorlopen. Het materiaal nodigt uit om buiten je eigen vertrouwde paden te kijken.
Daarnaast is het goed gestructureerd per onderwerp. Je weet als docent dat bepaalde vaardigheden aan bod komen en op welk moment. Voor de student is het duidelijk welke fases er zijn binnen het bouwproces, en dat vind ik heel sterk.
- Hoe passen jullie eigen projecten in de projectwijzers van het Consortium?
Als wij het accent iets anders willen leggen, pakken we er een projectwijzer bij. Veel is al goed uitgedacht, dus we kijken welke opdrachten erin zitten. Meestal behouden we zo’n tweederde van de projectwijzer, en vervangen we bijvoorbeeld een derde — zoals het deel over constructies, dat vaak wat algemener is — met een focus op houtskeletbouw.
Bijvoorbeeld: als we werken met het HSB-project, nemen we een traditionele woning als uitgangspunt, gebouwd met de stapelbouwmethode. Dan nemen we de student mee in het verhaal: hé, we gaan deze woning niet traditioneel bouwen, maar met houtskeletbouw – wat verandert er dan?
We laten de student heel gericht kijken naar wat dit betekent voor regelgeving, bouwmethode en afmetingen. Wordt het huis hoger of lager? Wat zijn de gevolgen voor de constructie? Zo gaan we de verschillende onderdelen langs.
We maken dus bewust een selectie: onderdelen die bij traditionele bouwmethodes horen, laten we weg en we focussen op wat er verandert bij houtskeletbouw. Hoe pas je dat toe? En hoe maak je je die kennis eigen?
Het Consortium biedt mooie taken aan die we vaak omzetten naar weektaken voor de student, zodat er een duidelijk begin en eind aan zit. We merken namelijk dat veel studenten die volledige vrijheid nog lastig vinden.
- Hoe ondersteunen de examens en toetsen van het Consortium jullie in het beoordelen van vakbekwaamheid en het waarborgen van kwaliteit?
Ik denk dat het vooral helpt bij het afdichten van het kwalificatiedossier. Het is een goed doordacht systeem waarin je als docent niet alles zelf hoeft op te stellen — veel is al uitgewerkt.
Doordat je met de projectwijzers al drie keer hetzelfde proces doorloopt, telkens met meer complexiteit, zijn studenten goed voorbereid. Ze hebben herhaaldelijk aan opdrachten gewerkt die vergelijkbaar zijn met wat er in het examen gevraagd wordt.
Die opbouw zorgt voor een mooie en logische overgang naar het examen, waarin studenten op een vergelijkbare manier vragen krijgen en beoordeeld worden.
- Op welke manier is die uitwisseling waardevol voor jullie praktijk?
Ik denk dat we allemaal proberen om op een goede manier onderwijs te geven, en soms is het gewoon waardevol om met anderen te overleggen hoe zij het aanpakken. Het is altijd goed om jezelf te spiegelen en daarover in gesprek te gaan.
Ik geloof ook dat dat het beste werkt in een kleine setting — dat hoeft niet met 20 of 30 mensen, een kleiner groepje is vaak al genoeg.

Bekijk ook
